Om uit te leggen hoe virussen werken, word er hier een voorbeeld gegeven, namelijk: verkoudheid. Een persoon die verkouden is, dan word diegene hoesterig, snotterig, en krijgt veel speeksel in de mond.  In die genoemde dingen zit dus het virus. Als je met mensen in een omgeving zit, en gaat hoesten, lachen etc. kun je de virus met gemak overbrengen aan andere mensen in de omgeving. Als je verkouden word, komt de virus via je neus of mond binnen. Het virus dringt zich dan als ware in een cel. Een cel heeft een kern, waarin het virus zich gaat verstoppen. Ook gaat het virus dan alles overnemen, en de baas spelen. De cel gaat dan alleen maar meerdere virussen aanmaken, tot de cel open knapt. Zo ontsnappen de virussen weer uit de cellen, en daardoor kunnen ze weer opnieuw andere cellen binnendringen. 

Ons lichaam gaat daar echter wel iets aan doen. Dat doen de witte bloedcellen. De  witte bloedcellen eten het virus op, en vernietigen ze. Als je lichaam aan het vechten is met een virus dan merk je dat doordat je koorts krijgt. In principe is dat een erg goed teken, omdat je lichaam dan de virus aan het tegenwerken is.De witte bloedcellen maken ook antistoffen tegen het virus. Een antistof is een oogje dat het virus herkent. Als hetzelfde virus dan later nog eens weer terug komt dan zullen ze het meteen aanvallen en word je niet weer ziek (soms komt het voor dat dat niet gebeurd).

De eerste keer dat je een nieuw virus krijgt word je wel ziek omdat je de witte bloedcellen het virus nog niet kennen. De tweede keer word het virus herkent, en dan worden ze sneller tegen gewerkt door je witte bloedcellen.